Je hoeft geen beëdigd psycholoog te zijn om vast te stellen dat journalist Rik Van Puymbroeck (°1967) weleens met zijn ziel onder de arm loopt. Zelfs over zijn fotoreeksen op Instagram hangt regelmatig een waas van verstilde desolaatheid, tijdens omzwervingen door het Vlaamse hinterland of in de omgeving van zijn Franse buitenhuisje in de Auvergne. In zijn journalistieke teksten schuilen sequensen die hem weleens naar het verleden drijven, naar verdrongen herinneringen die nog geen pasklare bedding vonden. Of is de herinnering, zoals hij Marcel Möring citeert, toch 'een behaagzieke minnares die zich graag plooit naar de wens van wie wil herinneren'? Zo eenvoudig is het niet.
In zijn meticuleuze prozadebuut Treurwil geeft Van Puymbroeck, die ook al enige non-fictieboeken schreef, een verklaring voor die 'injectie van stilte', die 'in mezelf gekeerdheid' en voor 'een hoofd dat op slot ging en vanaf dan zo moeilijk loste wat erin omging'.
Het is het rechtstreeks gevolg van het feit dat hij op 31 oktober 1984 de bloedende kruin van zijn beste vriend in zijn armen torste, toen Filip T. bij een brommerritje voor zijn ogen verongelukte. Van Puymbroecks puberale onschuld is definitief verbrijzeld, een schuldgevoel achtervolgt hem jarenlang maar de woorden om schoon schip te maken, heeft hij (nog) niet. Afdalend 'in de spelonken van zijn herinnering' stuit hij op 'een muur van machteloosheid, opgetekend in een notitieboekje van de Kredietbank'.
Estafettestokje
Maar de dood is inhalig. Veertien jaar later, op 24 augustus 1998, komt ook Van Puymbroecks broer Tom om bij een auto-ongeval in Genk, amper 32 jaar oud. Drie jaar geleden, op dezelfde 24ste augustus, overleed zijn zieke moeder. Het is veel opeengehoopt verdriet.
Van Puymbroeck kijkt de rouw met terugwerkende kracht diep in de ogen. Zijn zorgvuldig gecomponeerde maar tegelijk tastende geschrift is zowel een kleinschalige familiegeschiedenis als een zoektocht van een vijftiger naar een zekere bevrijding. Boven alles is er de intentie om de nagedachtenis aan deze dierbare doden niet zomaar te laten verkruimelen.
Ze moet eindelijk maar eens tastbaar én vormvast worden, nadat ze in het stugge Vlaanderen van weleer achterbleef in 'gesloten monden vol ingeslikte tranen'. Dat is de Treurwil uit de titel, een door Van Puymbroeck bedacht woord. Het is afgeleid van 'treurwilg' en de schrijver praat ons zelfs bij over de geschiedenis van de boomsoort, waarvan hij er in 2022 zelf één plant. De vatbaarheid voor symboliek en scharnierdata is alomtegenwoordig, zoals wanneer Van Puymbroeck een dag verlof neemt, op 5 juni 2000, wanneer hij precies even oud is als zijn broer werd: 32 jaar, zes maanden en zeventien dagen. Of wanneer hij het voormalige huishoudboek van zijn bewaarzuchtige moeder uitpluist en haar dagen weer haarfijn ziet oprijzen.
Toch verbaast Van Puymbroeck zich erover hoe snel zijn concrete herinneringen aan zowel Tom als Filip zijn weggesleten, soms gereduceerd tot 'een twintigtal anekdotes'. Is het omdat de jongen van weleer inmiddels zowel geliefde, man als vader is geworden én het estafettestokje van de nieuwe generaties onverbiddelijk is doorgegeven?
Van Puymbroeck gaat nog eens met een visnet door zijn jeugd. Ja, Filip kon naast pianospelen en tekenen ook dichten, ontdekt hij. En waarom bewaarde Tom ooit een foto van Jean Rouaud, de krantenkioskuitbater die ooit met Les champs d'honneur de Prix Goncourt won?
Treurwil is een meanderend, associatief boek op de scheidslijn tussen autobiografisch proza en memoir, aangelengd met een humuslaag (wereld)literatuur. Van Puymbroeck citeert soms al te kwistig, maar zijn belezenheid is ook een slijpsteen voor zijn eigen gedachtegangen. Op zijn voorliefde voor de Franse literatuur en de taal van Balzac staat geen rem, 'de taal die meandert, omschrijft, inpakt, verdoezelt en uitlegt en meestal verzacht'.
voldragen
Schrijvers als Goncourt-winnares Brigitte Giraud of Philippe Claudel bieden hem passende troost. En hoe mooi klinkt het niet, een saule pleureur, zoals een treurwilg in het Frans heet? Telkens weer zoekt Van Puymbroeck soelaas bij kleine residu's: een bladwijzer, een notitieboekje, een foto, een doodsprentje, een postkaart. Het zijn de werkinstrumenten van de volbloed melancholicus.
En natuurlijk slentert hij graag rond op begraafplaatsen, zoals op het Venetiaanse eiland San Michele of Père-Lachaise in Parijs. Van Puymbroeck cultiveert de anekdotiek van de dood, al moet hij weleens waken voor een overdosis namedropping.
Zijn leermeesters zijn Erwin Mortier, die weet hoe hij elegisch proza moet schrijven, of Connie Palmen met haar Logboek van een onbarmhartig jaar. Slechts af en toe bezondigt de auteur zich aan een paar pathetische uitglijders of draait hij al te gekunstelde cirkeltjes rond zijn verdaagd verdriet. Klein bier in een tijdperk waarin je via je story's uur na uur het ongefilterde lief en leed van je medemens met veel tremolo krijgt opgelepeld.
Treurwil laat een voldragen, intense indruk na. Van Puymbroeck maakt een voortreffelijke, fijnzinnige literaire entree met dit gerijpte rouwgeschrift (dat precies 25 jaar na de dood van zijn broer Tom verschijnt) en waarin je je aankruispotlood geregeld puntig werk laat verrichten.
De Bezige Bij, 204 p., 21,99 euro.
Verberg tekst